Naar boven ↑

Annotatie

Valérie Lam
3 februari 2020

Rechtspraak

Uden
Raad van State, 4 maart 2009
ECLI:NL:RVS:2009:BH5493

Annotatie

De hiervoor opgenomen voorzittersuitspraak is interessant, omdat de voorzitter daarin oordeelt dat de bewoordingen van artikel 8.19 lid 2 Wm geen aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat een artikel 8.19 Wm-melding pas kan worden gedaan als de onderliggende vergunning in werking is getreden. Anders gezegd, een verandering van de inrichting kan worden gemeld (ex art. 8.19 Wm) voordat de Wm-vergunning in werking is getreden. De uitspraak is, zoals ook uit de uitspraak blijkt, weliswaar in lijn met eerdere jurisprudentie (o.a. Vz. ABRvS 16 juni 2004, 200404125/2), maar mijns inziens had de voorzitter ook uit het systeem van de Wm inzake de melding kunnen afleiden dat de vergunning niet in werking hoeft te zijn getreden alvorens een melding kan worden gedaan. Daarop ga ik in de derde alinea nader in. De voorzitter verwijst naar een uitspraak van 9 juni 2004 (200406607/1).

De Voorzitter verwijst overigens naar een verkeerd zaaknummer. Het zaaknummer van de bedoelde uitspraak van 9 juni 2004 zal hoogstwaarschijnlijk nr. 200306607 zijn.

In die zaak was een melding voor een verandering van de inrichting (het bouwen van een geringere loods dan aangevraagd) geweigerd. Een van de redenen daartoe was dat de onderliggende vergunning niet in werking was getreden. Evenals in de hiervoor opgenomen uitspraak oordeelt de Afdeling dat de bewoordingen van artikel 8.19 lid 2 Wm geen aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat een melding pas kan worden gedaan als de onderliggende vergunning in werking is getreden.Ondanks het feit dat een melding kan worden gedaan voordat de onderliggende vergunning in werking is getreden, komt aan de (acceptatie van de) melding feitelijk pas betekenis toe vanaf het moment dat de vergunning in werking is getreden. Dat maakte het oordeel van de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 juni 2004 betreffende de uitleg van artikel 8.19 lid 2 Wm echter niet anders. Zoals bekend, treedt een Wm-vergunning in werking nadat de beroepstermijn is verstreken (art. 20.3 Wm). Wordt binnen die termijn een voorlopige voorziening gevraagd, dan wordt de inwerkingtreding uitgesteld totdat op dat verzoek is beslist. Hetzelfde geldt voor de geaccepteerde melding. Ook die treedt in werking nadat de beroepstermijn van zes weken is verstreken (art. 20.3 lid 1 Wm). Pas dan mag de verandering dus worden uitgevoerd.

Kamerstukken II 1998/99, 26 552, nr. 3, p. 14.

Als gezegd, leidt de voorzitter uit de wettekst af dat het geen vereiste is dat de onderliggende vergunning in werking is getreden alvorens een melding kan worden gedaan. Een mijns inziens belangrijk argument dat de voorzitter niet noemt, is dat het systeem van de Wm inzake de melding een andere uitleg van artikel 8.19 Wm dan in de hiervoor opgenomen uitspraak niet toe lijkt te laten. Volgens vaste jurisprudentie en volgens de bedoeling van de wetgever leidt het accepteren van een melding niet tot wijziging van de vergunning en kunnen de gemelde veranderingen evenmin worden geacht in de plaats te zijn getreden van de desbetreffende onderdelen van de vergunning.

Kamerstukken II 1998/99, 26 552, nr. 3, p. 15; ABRvS 21 augustus 2002, AB 2003, 28 m.nt. FM; ABRvS 7 april 2004, 200304692/1; ABRvS 30 januari 2008, StAB 2008, nr. 08-32.

Anders gezegd, een (geaccepteerde) melding wordt geen onderdeel van de Wm-vergunning. Zou dat anders zijn, dan zou de melding niet kunnen worden geaccepteerd voordat de Wm-vergunning in werking is getreden. In zoverre past de redenering in de hiervoor opgenomen uitspraak in het systeem van de Wm. Uit de wetsgeschiedenis van het meldingenstelsel volgt dat de melding zelf moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 van de Awb.

Kamerstukken II 1998/99, 26 552, A, p. 5.

De acceptatie van de melding door het bevoegd gezag is een besluit in de zin van de Awb. De melding is derhalve een zelfstandige rechtsfiguur. De voorzitter had daarom mijns inziens ook uit het systeem van de Wm inzake de melding kunnen afleiden dat het geen vereiste is (kan zijn) dat de onderliggende vergunning eerst in werking hoeft te zijn getreden alvorens een melding kan worden gedaan.