Naar boven ↑

Annotatie

Hans Paul Nijhoff
3 februari 2020

Rechtspraak

GS Zuid-Holland
Raad van State, 18 maart 2009
ECLI:NL:RVS:2009:BH6346

Annotatie

De stelling van het college dat op basis van paragraaf 2.1.5 van de NeR de kosteneffectiviteit bij de bepaling van BBT kan worden betrokken, wordt door de Afdeling in het midden gelaten. Feit is dat in de desbetreffende paragraaf van de NeR staat dat voor installaties die onder de IPPC-richtlijn vallen de maatregelen worden gebaseerd op de informatie in de BREF’s. Bij het opstellen van de BREF’s is ook de kosteneffectiviteit van de maatregelen beoordeeld, zodat ervan uit mag worden gegaan dat de maatregelen die in de BREF’s als BBT worden aangemerkt ook kosteneffectief zijn voor de installaties die onder de IPPC-richtlijn vallen. Een afweging van de kosteneffectiviteit van maatregelen is volgens de BREF dan niet meer nodig. Hierop zijn volgens de NeR twee uitzonderingen mogelijk, namelijk voor een bestaande installatie waarbij sprake is van bijzondere omstandigheden en voor kleinere installaties die niet onder de IPPC-richtlijn vallen.In de regel is in alle documenten die in de Regeling aanwijzing BBT-documenten worden genoemd (dus niet alleen de BREF’s, maar ook in de NeR, NRB enz.) de kosteneffectiviteit van de maatregelen en voorzieningen al een punt van afweging geweest. Dit wordt bevestigd door de Nota van Toelichting bij artikel 5a.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Besluit van 8 oktober 2005, Stb. 2005, 527, p. 15 en 16) waarin staat vermeld dat de kosteneffectiviteit van maatregelen die in een BREF of in een andere bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn (bijvoorbeeld de NeR) als BBT zijn aangemerkt, bij een bedrijf uit de betrokken bedrijfstak niet meer ter discussie staat. Er is dus geen reden om de redelijkheid van de kosten van maatregelen nogmaals bij de vergunningverlening te betrekken. Bovendien blijkt uit de definitie van het begrip beste beschikbare technieken in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer dat de economische afweging uitsluitend kan plaatsvinden op het niveau van de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort en niet op het niveau van het individuele bedrijf.