Naar boven ↑

Annotatie

Valérie Lam
3 februari 2020

Rechtspraak

GS Zuid-Holland
Raad van State, 20 mei 2009
ECLI:NL:RVS:2009:BI4545

Annotatie

De hiervoor opgenomen uitspraak is het signaleren waard, omdat uit de uitspraak blijkt dat in een procedure over een milieuvergunning een beroepsgrond over visuele hinder (zoals verstoring van het uitzicht, verminderde lichtinval of schaduwwerking) niet kansloos is. De milieuvergunning voor het bewerken, op- en overslaan van afvalstoffen wordt in casu vernietigd onder meer vanwege (een motiveringsgebrek ten aanzien van) visuele hinder. Voor zover mij bekend, gebeurt het niet vaak dat een milieuvergunning vanwege (een motiveringsgebrek ten aanzien van) visuele hinder wordt vernietigd.Er zijn geen algemene toetsingscriteria of circulaires die kunnen worden gehanteerd bij de beoordeling van visuele hinder. De Afdeling overweegt over visuele hinder doorgaans standaard dat ‘de vraag of zich visuele hinder voordoet primair aan de orde is in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft er in het kader van de Wm ruimte voor een aanvullende toets’. Ook in de hiervoor opgenomen uitspraak hanteert de Afdeling deze overweging (r.o. 2.7.2). Een milieuvergunning kan zodoende worden geweigerd, of er kunnen (nadere) voorschriften worden verbonden aan de milieuvergunning vanwege visuele hinder. De Afdeling gaat doorgaans na of het bevoegd gezag zich al dan niet ‘in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich niet zodanige visuele hinder voordoet, dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of tot het stellen van nadere voorschriften’. Dit is standaard jurisprudentie.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 september 2004, StAB 2004-K83; JM 2005, 1; BR 2004/967; ABRvS 18 februari 2004, JM 2004, 39 m.nt. Lambers; ABRvS 3 december 2008, AB 2009, 75 m.nt. K.J. de Graaf.

Aldus blijkt dat de aanvullende toets ten aanzien van visuele hinder doorgaans in het kader van een evenredige belangenafweging (art. 3:4 lid 2 Awb) plaats te vinden.

Zie hierover ook A.B. Blomberg in haar annotatie bij ABRvS 19 september 20007, AB 2008/190.

In de hiervoor opgenomen uitspraak voerden appellanten aan dat de aanwezigheid van de inrichting leidt tot visuele hinder, onder meer vanwege de aantasting van het bomenbestand in de omgeving en vanwege het zicht op opgeslagen puin met een hoogte van 8 tot 10 meter. Volgens de Afdeling is gebleken dat de opslag van afvalstoffen zodanig is dat deze vanuit een aantal nabijgelegen woningen niet aan het zicht wordt onttrokken. Volgens de Afdeling heeft het bevoegd gezag onvoldoende gemotiveerd waarom het voorschriften ter voorkoming van visuele hinder niet nodig acht. De milieuvergunning wordt vernietigd onder meer vanwege een motiveringsgebrek ten aanzien van visuele hinder. Aldus blijkt dat een aanvullende toets ten aanzien van visuele hinder in het kader van een milieuvergunning geen wassen neus is. Ook in het kader van een artikel 8.19 Wm-melding kan visuele hinder een rol spelen, zo blijkt uit een uitspraak waarin een artikel 8.19 Wm-melding werd geweigerd vanwege visuele hinder. In die zaak zou de visuele hinder (schaduwwerking t.g.v. een overkapping) ten gevolge van de melding toenemen ten opzichte van de vergunde situatie, zodat de melding volgens de Afdeling werd geweigerd.

ABRvS 22 oktober 2003, Gst. 7208, 97 (m.nt. H.J.A.M. van Geest).

Het voorschrift waarmee visuele hinder kan worden voorkomen, hangt af van de aard van de visuele hinder. Is er sprake van bijvoorbeeld verstoring van zicht, verminderde lichtinval of schaduwwerking?Een voorbeeld van een voorschrift waarmee visuele hinder kan worden voorkomen of beperkt, is het aanleggen van een groenstrook. Ook kan de verplichting worden opgelegd om alvorens een groenstrook kan worden aangelegd een beplantingsplan door het bevoegd gezag te laten goedkeuren. Tegen die goedkeuring kan in rechte worden opgekomen.

ABRvS 11 november 1999, JM 2000, 18.

Een ander voorbeeld van een voorschrift waarmee visuele hinder kan worden voorkomen of kan worden beperkt is de verplichting de mogelijk ten gevolge van graffiti vervuilde schermen met een bepaalde regelmaat (in casu was voorgeschreven vier keer per maand) te reinigen.

ABRvS 1 september 2004, StAB 2004-K83; JM 2005, 1; BR 2004/967.

In de desbetreffende zaak had het bevoegd gezag evenwel ten onrechte niet eerst onderzocht met welke regelmaat de schermen zouden moeten worden gereinigd. Zo waren de kosten van het reinigen erg hoog teneinde visuele hinder voldoende te voorkomen of beperken. Het bevoegd gezag had zodoende terzake niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de milieuvergunning berustte dienaangaande niet op een deugdelijke motivering.De mogelijkheid om voorschriften aan een milieuvergunning te verbinden teneinde visuele hinder te voorkomen of te beperken, is evenwel niet onbeperkt. De Wet milieubeheer beoogt geen bescherming tegen de inhoud van de mededelingen, zo blijkt uit een hiervoor reeds aangehaalde uitspraak uit 2004.

ABRvS 1 september 2004, StAB 2004-K83; JM 2005, 1; BR 2004/967.

In die zaak was in de vergunning onder andere de verplichting opgenomen om de geluidsschermen die worden beschreven met graffiti, zo vaak als noodzakelijk te reinigen ingeval er aanstootgevende teksten op zijn geschreven. De Afdeling achtte dat voorschrift in strijd met artikel 8.11 lid 3 Wm. De Afdeling overweegt dat het feit dat de Wet milieubeheer bescherming beoogt te bieden tegen hinder die de vorm van mededeling veroorzaakt, te weten visuele hinder als gevolg van graffiti, niet inhoudt dat men onder de Wet milieubeheer tevens bijzondere bescherming geniet tegen de bijzondere inhoud van een mededeling. Aldus kan worden geconcludeerd dat als er sprake is van een zodanige mate van visuele hinder dat de milieuvergunning moet worden geweigerd of dat er voorschriften aan de milieuvergunning moeten worden verbonden, de weigering of het verbinden van voorschriften (uiteraard) in het belang van de bescherming van het milieu moet zijn.