Naar boven ↑

Annotatie

Aletta Blomberg
3 februari 2020

Rechtspraak

Gulpen-Wittem
Raad van State, 14 april 2010
ECLI:NL:RVS:2010:BM1063

Annotatie

Zowel in deze zaak als in een hierna opgenomen uitspraak van 9 juni 2010 (StAB 2010, nr. 3) draait het om de vraag of sprake is van een herhaalde aanvraag die het bestuur op grond van artikel 4:6 Awb ‘vereenvoudigd mag afwijzen’, hetgeen inhoudt dat het bestuur ter motivering van de afwijzing mag verwijzen naar zijn eerdere besluit tot afwijzing van de aanvraag. De achtergrond van deze regel is dat een rechtens onaantastbaar besluit, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend of niet meer openstaan, niet door het indienen van een herhaalde aanvraag opnieuw aan bestuur en/of rechter kan worden voorgelegd. Het algemene rechtsbeginsel volgens welk - anders dan met gebruikmaking van de wettelijk toegekende rechtsmiddelen - niet meermalen wordt geoordeeld over dezelfde zaak (ne bis in idem), dat de Afdeling aanhaalt in r.o. 2.5, staat daaraan in de weg. De aanvrager kan vereenvoudigde afwijzing alleen voorkomen door nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen, de zogenoemde nova. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is zowel sprake als die feiten of omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen als bij feiten of omstandigheden die al tijdens de besluitvorming bestonden doch pas daarna zijn gebleken en die betrokkene dus niet eerder in het geding had kunnen brengen. Hetzelfde geldt voor bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet eerder hadden kunnen worden overgelegd. Maar dan nog is de aanvrager er niet, want als op voorhand is uitgesloten dat het novum of de nova aan het eerdere besluit kan afdoen, met andere tot een ander besluit zou leiden, mag het bestuur de aanvraag eveneens met toepassing van artikel 4:6 Awb afwijzen. De bestuursrechter neemt voorts niet snel aan dat van nova sprake is (L.J.A. Damen e.a., Bestuursrecht. Deel 1 (derde druk), Den Haag: BJu 2009, p. 383). De overwegingen van de Afdeling in bovenstaande uitspraak zijn standaardoverwegingen (vgl. ABRvS 20 april 2007, AB 2007, 272 m.nt. H. Battjes). Reden om deze uitspraak hier op te nemen is dat herhaalde aanvragen in handhavingszaken regelmatig voorkomen; niet zelden leidt ook een op het oog gehonoreerd handhavingsverzoek niet tot (volledige) beëindiging van de overtreding en ziet de aanvrager aanleiding voor een nieuw handhavingsverzoek. Van belang is dan dat hij kan aantonen dat sprake is van nova. In bovenstaande casus had de overtreder bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit en tegen de beslissing tot ongegrondverklaring van dat bezwaar beroep ingesteld. Hoewel dat uit de uitspraak niet direct blijkt, vermoed ik dat er hangende de procedure geen dwangsommen zijn verbeurd of ingevorderd en dat de overtreder evenmin maatregelen heeft getroffen. De aanvrager bleef derhalve overlast ondervinden en zag hierin aanleiding om het bevoegd gezag opnieuw om handhaving te verzoeken. Het bestuur wees dit verzoek echter af op grond van het feit dat de aanvrager nog niet alle rechtsmiddelen had benut (er liep nog een beroepsprocedure tegen het dwangsombesluit) en geen nova had gesteld. Bij de Afdeling gaat de aanvrager nat doordat hij zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd; bovendien had dit feit ook al eerder in de procedure kunnen worden aangevoerd. Het is overigens de vraag wat de aanvrager met zijn herhaalde aanvraag had kunnen bereiken. Er was ten tijde van die aanvraag een herstelsanctie van kracht, dus het bestuur was niet bevoegd om voor dezelfde overtreding opnieuw een sanctie op te leggen (art. 5:6 Awb). Was de dwangsombeschikking onder het recht van de vierde tranche Awb genomen, dan had betrokkene kunnen verzoeken om invordering van de dwangsom (art. 5:37 lid 2 Awb), gesteld dat er dwangsommen waren verbeurd. Omdat het hier ging om gedragsovertredingen, had verbeurte dan wel moeten zijn geconstateerd. In casu ging het echter om een dwangsombesluit waarop het oude recht nog van toepassing was. Bij ongewijzigde omstandigheden rest de belanghebbende die hinder ondervindt van een overtreding niets anders dan hangende de procedure te (blijven) klagen, in de hoop dat het bestuur gaat controleren zodat eventueel dwangsommen verbeuren. Pas als de dwangsom is ‘uitgewerkt’ omdat het maximumbedrag is bereikt, kan wederom om handhavend optreden worden verzocht.