Naar boven ↑

Annotatie

Tycho Lam
3 februari 2020

Rechtspraak

Zaanstad/bestemmingsplan 'C100'
Raad van State, 14 november 2012
ECLI:NL:RVS:2012:BY3067

De gemeenteraad van de gemeente Zaanstad heeft door middel van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplicht de bouw van 64 woningen mogelijk gemaakt. Ymere is de beoogd ontwikkelaar van het plan. Zij is eigenaresse van de grond waarop de woningen zullen worden gerealiseerd. Ymere is het niet eens met de uitwerkingsregel die voorschrijft dat ten minste 30% van de woningen in de sociale sector moet worden gebouwd. Ymere betoogt onder meer dat de gemeenteraad deze uitwerkingsregel niet heeft mogen vaststellen, omdat de uitwerkingsregel in strijd zou zijn met de anterieure overeenkomst die zij met de gemeente heeft gesloten. Volgens Ymere zijn partijen overeengekomen dat in het plangebied uitsluitend vrijesectorwoningen worden gerealiseerd. De gemeenteraad bestrijdt dat. De Afdeling  citeert in rechtsoverweging 3.2 weliswaar een aantal bepalingen uit de anterieure overeenkomst, maar beoordeelt verder niet of de uitwerkingsregel met deze bepalingen in strijd is. Uit rechtsoverweging 3.3 volgt dat het antwoord op die vraag voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitwerkingsregel maar beperkt relevant is. De Afdeling overweegt namelijk dat een anterieure overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de gemeenteraad om een planregel vast te stellen die hij niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou achten. Dat er tussen partijen een anterieure overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan in zijn overwegingen dient te betrekken, aldus de Afdeling. Een andere uitkomst is eigenlijk niet denkbaar. Op grond van artikel 3.1 Wro dienen bestemmingsplannen in het belang van een goede ruimtelijke ordening te worden vastgesteld. Een bestemmingsplan kent een uitgebreide voorbereidingsprocedure en tegen het vastgestelde bestemmingsplan kunnen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend. Als door middel van een overeenkomst de inhoud van een bestemmingsplan dwingend zou kunnen worden voorgeschreven, zou het wettelijk systeem van de Wro doorkruist worden. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan beschikt de gemeenteraad over veel beleidsvrijheid. De gemeenteraad dient alle ruimtelijk relevante belangen bij zijn besluit te betrekken. Volgens de Afdeling is een gesloten overeenkomst een van de belangen die de gemeenteraad bij zijn belangenafweging moet betrekken. Ik plaats een tweetal kanttekeningen bij dit oordeel van de Afdeling. In de eerste plaats is de Afdeling niet nagegaan in hoeverre de gemeenteraad aan de overeenkomst is gebonden. Voor zover de gemeenteraad bij de overeenkomst geen partij is, is hij daaraan niet gebonden. Dat burgemeester en wethouders zichzelf en/of de gemeente hebben gebonden, maakt dat niet anders. Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de gemeenteraad niet gebonden is aan gerechtvaardigd vertrouwen dat burgemeester en wethouders hebben gewekt (zie recent ABRvS 30 januari 2013, nr. 201207709/1/R1). Ik zie niet in waarom dat voor een overeenkomst die burgemeester en wethouders (voor de gemeente of voor zichzelf als bestuursorgaan) hebben gesloten, anders zou liggen. In de tweede plaats geldt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan alleen ruimtelijk relevante belangen betrokken dienen te worden. Op zich zou men kunnen stellen dat het feit dat een overeenkomst is gesloten geen ruimtelijk relevante omstandigheid betreft. Ik ben met de Afdeling van mening dat die benadering te kort door de bocht is. Voor zover het een overeenkomst betreft waarin partijen nadere afspraken vastleggen over het plan dat de ontwikkelaar wenst te ontwikkelen en de voorwaarden die de gemeente aan de vereiste planologische medewerking verbindt, zijn deze afspraken ruimtelijk relevant en dienen zij in de besluitvorming te worden betrokken. Voor zover de gemeenteraad contracteert, zal de ontwikkelaar er in beginsel op mogen vertrouwen dat de gemaakte afspraken in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Wil de gemeenteraad van gemaakte afspraken afwijken, dan dient hij dit goed te motiveren (zie bijv. ABRvS 7 september 2011, AB 2012, 19 m.nt. T.E.P.A. Lam). In casu mocht Ymere niet op de gemaakte afspraken vertrouwen, omdat zij zich had verbonden de sociale woningen in een ander plangebied te realiseren. Maar dat had zij nog niet gedaan en het was ook niet te verwachten dat dat op korte termijn zou gebeuren. Om die reden mocht de gemeenteraad, mede gelet op het gemeentelijke beleid, van Ymere verlangen dat zij voldoende sociale woningen in het onderhavige plan zou realiseren.