Naar boven ↑

Annotatie

Marieke Kaajan
3 februari 2020

Rechtspraak

1. In die hier aan de orde zijnde Nbw-vergunningen was het volgende voorschrift opgenomen: ‘De vergunning is strikt persoonlijk en niet overdraagbaar. Verzoeken tijdens de looptijd van de vergunning tot overschrijving van de vergunning zullen niet worden gehonoreerd’. Appellanten konden zich niet verenigen met dit voorschrift en voerden onder meer aan dat Nbw-vergunningen naar hun aard overdraagbaar zijn en dat de Nbw 1998 geen specifieke regeling kent ter beperking van de overdraagbaarheid van vergunningen.

2. De uitspraak laat zich vervolgens lezen als een op het eerste gezicht wat semantische discussie over het verschil tussen overdracht en overgang van vergunningen. Overdracht van vergunningen is, op grond van art. 3:83 BW, slechts mogelijk wanneer dit in de wet is bepaald. Er is geen wettelijke regeling op grond waarvan overdracht van Nbw-vergunningen is toegestaan. De ABRvS komt dan ook tot de conclusie dat Nbw-vergunningen niet overdraagbaar zijn naar het privaatrecht. Dat betekent, met andere woorden, dat afspraken van (private) partijen inhoudende dat vergunningen in het kader van bijvoorbeeld een overname zullen worden overgedragen niet ook het (bestuursrechtelijke) gevolg hebben dat de vergunningen daadwerkelijk gaan gelden voor de verkrijgende partij. Met andere woorden: deze verkrijgende partij kan door deze private afspraak geen gebruik maken van de vergunning en heeft dus ook niet het recht om de vergunde activiteit te verrichten. Dat is op zichzelf ook verklaarbaar vanwege de medewerking die het bevoegd gezag in het merendeel van situaties dient te verlenen om de vergunning voor een andere partij te laten gelden, bijvoorbeeld door een wijziging van de tenaamstelling van de vergunning.

3. Het oordeel van de ABRvS dat – ondanks de niet-overdraagbaarheid van de Nbw-vergunning – de vergunning wel kan overgaan op een derde ná medewerking van het bevoegd gezag, is dan ook begrijpelijk. Sommige regelingen bevatten voorschriften voor de wijze waarop een vergunning kan overgaan op een derde (bijv. art. 2.25 Wabo). Veelal betreft dit een formaliteit zonder dat er een risico bestaat dat het bevoegd gezag geen medewerking zal verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling. Dat geldt in het bijzonder indien sprake is van een zaaksgebonden vergunning, waarbij de persoon van de aanvrager geen rol speelde bij de oorspronkelijke vergunningverlening.

4. De Nbw kent geen regeling over de overgang van vergunningen op een derde. Bij gebreke van een wettelijke regeling op dit punt komt het bevoegd gezag de vrijheid toe om nadere regels te stellen over deze overgang van vergunningen. In dit geval werd het niet onredelijk geacht dat niet werd meegewerkt aan een wijziging van de tenaamstelling van de vergunning vanwege een uitsterfbeleid dat voor de vergunde activiteit werd gevoerd. Gelet op het zaaksgebonden karakter van een Nbw-vergunning roept dit oordeel van de Afdeling wellicht enige verbazing op. Op grond van art. 19e Nbw staat het het bevoegd gezag echter vrij om ook tot weigering van een vergunning te besluiten op grond van andere argumenten dan de mogelijke effecten van een activiteit als zodanig. In dit geval achtte de Afdeling van belang dat het uitsterfbeleid al sinds 1988 werd gevoerd én dat de achterliggende reden van dit uitsterfbeleid is dat de effecten van de mechanische pierenvisserij nog niet duidelijk zijn, in combinatie met het grote natuurbelang van de Waddenzee als relevant Natura 2000-gebied. Dat komt ook niet geheel onlogisch voor: bij een uitsterfbeleid past niet dat de vergunningen, bij beëindiging van de vergunde activiteit door de oorspronkelijke vergunninghouder, overgaan naar een derde.

5. Dat neemt, ten slotte, overigens niet weg dat deze derde helemaal geen mogelijkheden meer zou hebben om de gewenste – en vergunde – activiteit van een ander over te nemen. Een aandelenoverdracht – waardoor de tenaamstelling van een Nbw-vergunning niet wijzigt – behoort, aldus ook de ABRvS, nog steeds tot de mogelijkheden. Hiervoor is de medewerking van het bevoegd gezag niet nodig; dat zal dan ook de aangewezen weg zijn indien op voorhand vast zou komen te staan dat het bevoegd gezag niet zal meewerken bij een wijziging van de tenaamstelling van de vergunning.