Naar boven ↑

Annotatie

Hans Paul Nijhoff
3 februari 2020

Rechtspraak

Wierden
Raad van State, 1 september 2010
ECLI:NL:RVS:2010:BN5731

Annotatie

De Afdeling verwijst in deze uitspraak naar haar eerdere uitspraak van 25 november 2009, nr. 200807964/1/M2. In deze uitspraak wordt overwogen ‘dat uit de nota van toelichting blijkt dat het Activiteitenbesluit voor het begrip woning heeft beoogd aan te sluiten bij het begrip woning in de Wet geluidhinder, dat eveneens inhoudt dat woning een gebouw is dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd. Ook de maatregelen van bestuur, waaronder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen, die door het Activiteitenbesluit zijn vervangen, definiëren woning als een gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 augustus 2007 in zaak 200609234/1 reeds overwogen dat een permanent bewoonde recreatiewoning als woning in de zin van artikel 1 van het toen nog geldende Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen moest worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat ook volgens het Activiteitenbesluit een recreatiewoning een woning is indien zij permanent wordt bewoond’.

Zoals volgt uit de zojuist geciteerde uitspraak wordt het begrip ‘woning’ in het Activiteitenbesluit gedefinieerd als ‘een gebouw of een deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd’. Strikt genomen valt een recreatiewoning niet buiten het kader van deze definitie. Immers, ook recreatiewoningen worden als woning gebruikt en daaraan doet niet af dat het verblijf in deze woningen (deels) uit recreatief oogpunt plaatsvindt. Ook in de toelichting in het Activiteitenbesluit bij het begrip ‘woning’ valt niet af te leiden dat is beoogd om recreatiewoningen uit te sluiten. In de toelichting wordt alleen gesproken over illegale woningen, dienstwoningen en woningen op bedrijventerreinen die onderwerp zullen zijn van een evaluatie van de betekenis van het begrip woning in verschillende wetten en besluiten. Het is dan ook de vraag waaraan de Afdeling de eis van ‘permanente bewoning’ ontleend? Voorts is de vraag wat precies dient te worden verstaan onder ‘permanente bewoning’? In de praktijk worden steeds meer recreatiewoningen in Nederland gedurende een (groot) deel van het jaar door dezelfde personen bewoond. Dit wordt in het merendeel van de gevallen door de overheid gedoogd. Bovendien is het de vraag hoe deze uitspraak zich verdraagt met de jurisprudentie van de Afdeling dat sprake is van een ‘(geluid)gevoelig gebouw’ indien sprake is van een gebouw waarin gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven. Op grond van deze definitie heeft de Afdeling voorheen geoordeeld dat bijvoorbeeld kantoren (200807145, StAB 4/2009, 09-105) of zelfs bedrijfsgebouwen (StAB 2/2008, K19) (geluid)gevoelige gebouwen in de zin van de Wet milieubeheer kunnen zijn. Dat de Afdeling onderscheid maakt tussen de Wet milieubeheer en andere wetten (bijvoorbeeld de Wet geluidhinder) voor wat betreft de invulling van de term ‘(geluid)gevoelig gebouw’ is al moeilijk te volgen (zie in dit verband 200606242/1, StAB 3/2007, 07-83 m.nt). Indien nu ook nog eens onderscheid wordt gemaakt tussen de Wet milieubeheer en het op deze wet gebaseerde Activiteitenbesluit vrees ik dat dit voor de justitiabelen in het geheel niet meer is te begrijpen. Bovendien kan de benadering van de Afdeling worden uitgelegd als het rechtsongelijk toepassen van soortgelijke situaties. Inderdaad de hoogste tijd voor een evaluatie.